De oorlogsjaren 1940-1945, persoonlijke belevenissen

DE OORLOGSJAREN 1940-1945, ZOALS IK DIE ROND WENCOP HEB BELEEFD

Toen de oorlog uitbrak op 10 mei 1940 was ik 11 jaar oud en woonden we in Barneveld, dus moesten ook wij eigenlijk evacueren naar Nunspeet. Maar op 10 mei ’s morgens kwam ome Jan van de Bor al vroeg langs en bood ons aan om bij hen op de boerderij aan de Wencopperweg te komen logeren. Later in 1940 zijn we verhuisd naar de boerderij daar tegenover. Vader had een zwakke gezondheid en is al in 1953 overleden. De drie opgroeiende jongens waren door hem voorbestemd om boer te worden en als oudste zoon zat ik daaraan vast tot circa 1948. Reeds tijdens de oorlog was ik vooral geïnteresseerd in de technische aspecten zoals vliegtuigen, raketten en beschietingen en die herinner ik me dus het best.

Tijdens de meidagen van 1940 was het dorp Barneveld ontruimd en het vee van de boeren was uit de gevarenzone overgebracht naar boeren in de buurt. Ook bij Van de Bor liep het land vol loeiende koeien die gemolken wilden worden. Daar waren wel hulp-melkers voor aangewezen maar het was een hele zorg en waar moest je met al die melk naar toe?

Tijdens het bombardement door de Nederlandse artillerie in Amersfoort op de Duitsers in het dorp Barneveld hoorden we elke inslag. Op Paasmaandag toen het de Duitse militairen in het dorp te heet onder de voeten werd en zij zich terugtrokken op het Schaffelaarsebos, kwamen de inslagen van de granaten nog dichterbij.

Ook de grote zwarte rookwolk boven Rotterdam kort voor de capitulatie was duidelijk te zien en zullen we niet vergeten. Evenmin de vuurgloed boven Putten op de dinsdagavond na de aanslag door het verzet bij de Oldenallerbrug op Duitse officieren, halverwege  Putten – Nijkerk, in de nacht van zaterdag 30 september op zondag 1 oktober 1944. Die vuurgloed was het gevolg van het vrijwel gelijktijdig in brand steken van meer dan 100 woningen van onschuldige burgers in Putten en gold evenals de deportatie van 660 mannen uit Putten als represaille van de Duitsers voor de aanslag.

De eerste jaren

De eerste twee jaar van de oorlog verliepen voor ons vrij rustig maar ik herinner me dat al vrij vroeg in de oorlog mijn vader en buren werden verplicht ‘s nachts bij toerbeurt elk een deel van de spoorlijn Amersfoort – Apeldoorn te bewaken tegen sabotage door het opkomende verzet. We reden in Kootwijkerbroek na schooltijd soms achter de ingekwartierde Duitse militairen die tijdens het marcheren zo mooi zongen. Ook de latere bemanning van de luchtverkennings-uitkijkpost, die bestond uit oudere militairen van de Wehrmacht met gezinnen thuis, was allervriendelijkst.

In 1942 kregen we twee joodse jongens van ca. 10 en 18 jaar, Jopie en Karel, en een jong meisje van ook ca. 10 jaar op de boerderij. Karel had een vals paspoort en ging zelfs af en toe met de trein naar Amsterdam. Het meisje had gitzwart lang haar en moest daarom dag en nacht op zolder blijven maar wilde dat niet en deed dat niet. De jongens vielen minder op. Maar toen iemand uit Barneveld aan mij vroeg of het joodse kinderen waren en ik dat aan mijn moeder vertelde, moesten ze weg. Later kregen we een opgroeiende jongen, Wim Kleiman uit Rotterdam, erbij om de hongertijd te overleven. Voorts nog wat later een boerenjongen, David Potappel uit Stavenisse op Tholen, als evacué. Die hielp met het werk op de boerderij. Na de evacuatie van Arnhem en Oosterbeek werden ons nog drie evacués en een kind uit Arnhem toegewezen en op het eind van de oorlog woonden de heer en mevrouw Van Mourik, van het begin van de Wencopperweg, bij ons op de heerd met een slaapkamer. Het was door de steeds frequenter wordende beschietingen van de treinen daar te gevaarlijk geworden, maar het was voor ons als opgroeiende kinderen bij ons dus wel gezellig. Maar voor mijn moeder was het een tijd vol zorgen met zeven kinderen en vele anderen in huis en aan de deur die vroegen om eten. .

Nogal in het begin van de oorlog stond ik bij de Hollandse spoor voor de gesloten overwegbomen te wachten. Ik herinner me niet de trein maar wel het zeer laag vliegende gevechtsvliegtuig met dubbele romp, een Fokker?, dat voor mij plotseling vanachter het station te voorschijn kwam en vlak voor mijn neus de trein in de bocht bij de Wencopperweg beschoot. Dat was voor mij de eerste van de vele treinbeschietingen die volgden.

Na 17 september 1944

Maar de oorlog begon voor ons pas echt met de droppings van de geallieerden tussen Ede en Arnhem op 17 september 1944. Ook 16 april 1945, voor ons de dag van de bevrijding, was heel spannend. In die tussenliggende periode was er vrijwel dagelijks van alles te zien en te beleven. Daarvan maakten de treinbeschietingen en de luchtgevechten de meeste indruk. Op 17 september zagen we de gliders die door vliegtuigen naar de Ginkelse hei werden getrokken om daar te landen. De parachutisten konden we vanaf Wencop niet zien. De gliders hadden de militairen en de voorraden munitie etc. voor de slag om de brug van Arnhem aan boord. We hoorden daarna nog dagenlang het schieten over en weer. De grootste indruk op 17 september maakten op mij echter de zwermen Engelse jagers in de lucht die de landingen en droppings van de Engelse militairen bij Ede moesten beschermen tegen mogelijke aanvallen door Duitsers daar in de buurt en overal elders op de Veluwe. Om alle verkeer lam te leggen schoten de jagers op alles wat bewoog. Zelfs op burgers die in groepjes bij elkaar in de lucht stonden te kijken Wij zagen hoe een Engelse jager bij de Grote Brand naar beneden dook en begon te schieten. Dat bleek later op een groepje jongens te zijn geweest die bij elkaar op straat naar het spektakel in de lucht stonden te kijken. Henk van Ee was deelgenoot van dat groepje jongens en schreef daarover in zijn verhaal van het gebeurde het volgende:

“Zondag 17 september 1944 begon de slag om Arnhem, waar genoeg over te lezen is. Wij wisten niet wat al die vliegtuigen met zweefvliegtuigen erachter (ongeveer 2000) te betekenen hadden. Ze landden op de Ginkelse heide bij Ede. Hemelsbreed is dat niet zo ver bij ons vandaan. Ik stond met een man of tien aan de weg, zodat ik het goed kon zien. Tientallen jachtvliegtuigen vlogen steeds maar boven de wijde omgeving. Opeens kwam er één opvallend dicht over de weg heen. Ze duldden geen groepjes mensen bij elkaar. Dat hadden we nog niet in de gaten, maar daar kwamen we snel achter. Met een grote sierlijke boog ging hij omhoog en toen steil naar beneden, al schietend recht op ons af. Nou de één stoof hier, een ander daar op aan. Niemand geraakt, maar dat was schijnbaar ook de bedoeling. Waar die kogels terecht zijn gekomen, wist later niemand, maar wel lagen er een veertigtal hulzen een 40 meter van de weg af. De schrik zat er goed in”.

De z.g. hongerwinter die volgde was vooral erg voor de mensen die in de steden woonden. Ze moesten grote moeite doen om aan extra voedsel te komen en de mannen moesten bovendien zien de willekeurige razzia’s op straat te ontlopen. Zo kwam een oudere broer van Wim Kleiman in de winter van 1944-45 op een fiets zonder banden uit Rotterdam naar ons toe om eten te halen. Maar ook kwamen vaak nog enkele tientallen anderen per dag langs om voedsel. Dat waren er echter op de doorgaande wegen, zoals de Rijksweg in Voorthuizen, soms honderden per dag, waarvan er dan ‘s avonds  tientallen vroegen te mogen blijven overnachten. Het liefst in het hooi boven de koeien, daar was het warm. Maar ook uit Barneveld kwamen de vaste klanten een paar maal in de week voor een paar liter melk e.d. Voor al deze mensen werd het verkeer op de straat steeds gevaarlijker, maar ook voor ons. En niet alleen uit de lucht.

Eens op een avond toen we met paard en wagen in het donker wat spullen gingen halen bij Van Mourik thuis werden we op de terugweg op de Wencopperweg, ter hoogte van de huidige aansluiting van de nieuwe weg vanaf  Harselaar-Oost, hevig beschoten door het Duitse afweergeschut achter op de trein. Dat was denk voor ons het gevaarlijkste moment in de hele oorlog. Stralen lichtspoorkogels gingen rakelings over ons en het paard, dat op hol dreigde te slaan, maar David Potappel hield het paard van achter een boom staande in bedwang. Ik stond achter een andere boom. Dat die kogels dwars door een boom gaan, wisten we toen niet, maar we brachten het er levend af. Toen we bij de kruising bij Bakker kwamen, ontmoetten we enkele jongens, die net voor de trein langs de spoorwegovergang hadden gekruist. Zij waren dus de oorzaak van de beschieting en werden ook beschoten, maar de trein reed door en ook zij brachten het er levend af.

Beschietingen

Tijdens de met de jaren in aantal en hevigheid toenemende beschietingen van de treinen door de Engelse jagers lag onze boerderij op een veilige afstand van de spoorlijn en wat de zon betreft aan de goede kant. De jagers kwamen bij mooi weer vaak om ongeveer 10 uur in de morgen. Dan keken we al naar de lucht, waar blijven ze? Meestal kwamen ze met z´n vieren maar soms met zes of acht jagers met mitrailleurs en raketten aan boord. Als ze in de buurt van het Hollandse Spoor een trein zagen, doken ze uit de zon van recht boven ons na elkaar op die trein. Eerst beschoten ze het afweergeschut op de laatste wagon en daarna de locomotief. Als ze met zijn vieren waren, moesten ze opschieten en draaiden ze in een korte bocht zodat nr.1 weer kon aansluiten na nr. 4. Bij zes of acht jagers hadden ze meer ruimte nodig en werd de kring wat groter gemaakt. Bertus Hooijer van de boerderij Bekelaar vertelde dat ze daarom het land dicht bij de spoorlijn ´s morgens al vroeg gingen ploegen en bewerken. Maar soms kwamen ze ook al ´s morgens vroeg. Tegen het eind van de oorlog leek hun land wel een maanlandschap door de vele raketinslagen links en rechts van de Wencopperweg.

Eens kwam een grote bom tussen hun boerderij en de schuur door stuiteren en ontplofte pas in

het land achter de boerderij. Maar aan de overkant van de spoorlijn was het nog veel gevaarlijker doordat de jagers soms nog tijdens het schieten al weer optrokken. Behalve de slachterij Deptford was op den duur ook de boerderij van buurman Dirk Jan Klomp een puinhoop.

Van Vliet uit Zeumeren was toen knecht bij Hammer die woonde in het witte huis dat nu leeg staat in de uitsparing van de vuilnisstort van Vink en Smit woonde in het huis schuin daar achter. Van Vliet vertelde me later dat Hammer een zender had waarmee hij direct of indirect contact had met de Engelse jagers. Van Vliet moest dan met een greep of schop het land in om uit te kijken naar Duitsers met peilwagens, en als hij wat zag moest hij deze laten vallen. Dan stopte Hammer meteen met zenden. Wij begrepen al niet waarom die twee heren Hammer en Smit uit Den Haag in 1940 op de boerderij van voorheen Hein Spruijt kwamen wonen.

Een keer liet een vliegtuig, voor ons zonder reden, zomaar een flinke bom vallen, kort bij de Kapweg. Gloeiend hete scherven stuiterden tegen onze hooiberg, waarin we onze schuilkelder hadden. Maar in de lente van 1945, was die hooiberg leeg en moesten we, toen de Canadezen al in aantocht waren nog snel een schuilkelder in de boomgaard maken. Daar hebben we toen tijdens de beschieting van Voorthuizen en Prinsenkamp één nacht in doorgebracht.

Een andere keer stuiterden drie kleine bommen of raketten bij ons over het land aan de Plaggenweg en ontploften iets verderop. Al een keer eerder viel er bij Brink aan de Plaggenweg een splinterbom achter het huis waardoor twee koeien op stal werden gedood en het paard in de wei zo ernstig door de bomscherven werd getroffen dat het moest worden afgemaakt. Ook de hulzen van de kogels van de snelvuurkanonnen in de vliegtuigen waren niet ongevaarlijk. Bij buurman van de Bor viel er één dwars door de zinken golfplaat van de hooiberg.

Een vreemde belevenis voor mij was toen ik nabij de boerderij aardappelloof verbrandde. Een Engelse jagerpiloot was kennelijk nieuwsgierig naar de rook en draaide enkele malen heel laag en heel kort erom heen, maar schoot niet.

Eens kwam ´s nachts een V1  pruttelend over, maar vloog toch door. Hoeveel V2’s we in de winter  van 1944/45, tijdens het schaatsen op de plas van Van Dasselaar, later het begin van de Zeumerse plas, in het oosten bij Apeldoorn of Deventer hebben zien worden gelanceerd, weet ik niet meer, ik denk tientallen. De V2’s leken wel recht naar boven te gaan, later las ik tot wel 100 km. hoog. Op den duur zag je van de vlam van de raket nog maar een klein puntje. Daarna kwam die V2 in een vrije val in de buurt van de haven van Antwerpen neer. De V2’s bestemd voor Londen werden in hoofdzaak gelanceerd vanuit Den Haag.

Eens tijdens het schaatsen zagen we iets groots uit een vliegtuig recht op ons af komen vallen. We schreeuwden “een bom, een bom” maar konden nergens schuilen. Maar het bleek tot onze opluchting een reservetank voor brandstof te zijn. Die viel vlakbij ons op het ijs van een zijsloot van de plas.

De NSB trein van Dolle Dinsdag

Toen op 4 september 1944 de geallieerden goede voortgang maakten met hun opmars door België en de BBC meldde dat de geallieerden Breda al hadden bereikt, raakten vele NSB-ers in paniek en probeerden naar Duitsland te vluchten, ook per trein.´s Nachts ontdekte een Engelse jager zo´n trein bij de Stroeërweg en hing er een lichtkogel boven. Vervolgens beschoot hij de trein, terwijl de passagiers dekking zochten in de spoorsloten. De piloot moet dat hebben gezien, want vervolgens mitrailleerde hij in lengterichting de sloten.

Toen ik er de volgende dag ging kijken waren de levend overgebleven NSB-ers  en de tientallen lijken al weggehaald. Sommige boeren in het Garderbroek waren verplicht geweest te zorgen voor vervoer met paard en wagen.

Er was toen geen enkele bewaking bij de uitgebrande wagons en ik herinner me vooral de vele uitgebrande fietsen en schrijfmachines en de uitgebrande bagage. Maar vooral ook de flarden van rokken, broeken en kousen aan de meervoudige hoge afrastering met prikkeldraad langs de spoorsloten. Dat waren de resten van de kleding van de inzittenden die hadden geprobeerd te ontsnappen aan de kogels en het vuur, maar opgesloten zaten tussen deze afzettingen. Tijdens het snuffelen in een van de uitgebrande wagons kwam ik nog een losse hand en een afgeschoten blote voet tegen. Ook vond ik er twintig kapotgeschoten briefjes van honderd gulden.

Een kennis uit Haarlem die mij in een eierkist op een bakfiets een radio kwam brengen en tevens voor de terugweg eten kwam halen, zou ze voor mij bij de Nederlandse Bank wel laten omwisselen, maar die kennis hebben we nooit weer gezien. Het bedrag was wel gelijk aan zeven jaar loon voor een boerenknecht, maar het heeft me niet berouwd. Het kwam dan wel van de gehate NSB-ers maar het was ook geen eerlijk verdiend geld. Ik fokte ganzen en door het kweken en verkopen van tabak had je als jongen toch al meer geld dan je nuttig kon besteden. Er was, behalve op bonnen, op den duur ook vrijwel niets meer te koop.

Fietsen en paarden

Andere bekende treinbeschietingen waren op een trein bij De Hollander met in een wagon die in brand vloog Duitse Consi-sigaretten die door brandweer en burgers dankbaar werden verdeeld. Ook de beschieting op de munitietrein bij Stroe, en vooral de lange knetterende brand daarna, was indrukwekkend. Ook ik haalde daar handen vol patronen waar we thuis met een tang de kogels uit trokken, het kruit eruit goten om daarna in de bankschroef met een spijker het slaghoedje te laten ontploffen. Die knallen waren ons vuurwerk, maar niet ongevaarlijk voor je gezicht en je vingers want soms vloog het slaghoedje eruit.

Vooral op het eind van de oorlog werden door de Duitsers vaak fietsen en paarden gevorderd. Dat heeft ons twee fietsen gekost. De eerste van mij in Stroe en de tweede van mijn zus bij de kerk in Kootwijkerbroek op de laatste dag voor de bevrijding. Ons paard liet zich door vreemden niet vangen en zo konden we dat  behouden. Soms werd je door het Rode Kruis of de Nederlandse voedselvoorziening verplicht met paard en wagen voedsel of evacués te vervoeren. Dat laatste gebeurde dan met een witte vlag op de wagen, maar dat was geen garantie dat je dan niet zou worden beschoten door de Engelse jagers. Dat ervoer Bertus Hooijer bij Ede, die met drie evacués erop uit was gestuurd om bij een boer in Wolfheze een vracht aardappelen te halen. Op de terugweg, nog net voor de hoge bomen bij Ede werd zijn wagen beschoten. Bertus sprong nog op tijd van de wagen en om dekking te zoeken, maar twee van de drie evacués overleefden de beschieting niet en het paard sloeg op hol het heideveld in.

Een grappige gebeurtenis beleefde mijn zwager Marinus van Ee in Westerhuis tussen Kootwijkerbroek en Harskamp, ook op de laatste dag voor de bevrijding, toen een officier hun paard nodig had om zijn Volkswagen te trekken. Maar dat paard had een veulen en zonder dat wilde het paard niet weg. Dus had die officier met veel moeite het veulen achterin de Volkswagen gepropt en ook meegenomen. Dat was zo’n belachelijke vertoning geweest dat de omstanders hun lachen niet konden inhouden maar een onderduiker had hen toegesist: “niet lachen, niet lachen”, want dan zou de Duitse officier misschien kwaad kunnen worden en dat zou gevaarlijk zijn. Daarna had een andere Duitser als ruiter het paard bestegen en zo reden ze weg. Die fietsen en paarden hadden ze toen door gebrek aan benzine dringend nodig om weg te komen want je hoorde die zondag door het schieten in de verte de Canadezen al aankomen. Op de Wesselseweg zag ik die dag een autobus, getrokken door twee paarden en vol met Duitse militairen, langzaam in de richting van Barneveld “wegvluchten”.

Luchtgevechten en luchtafweergeschut

Ik was ooggetuige van de volgende luchtgevechten en successen van de Duitse luchtafweer:

– Op 26 november 1942 zag ik dat boven Kootwijkerbroek een Engelse jager, een Mustang, door een Duitse jager uit de lucht werd geschoten. Het vliegtuig stortte neer op slechts 400 meter van onze boerderij in het land van Henk Bouwman aan de Kapweg. De piloot kon zich niet meer tijdig redden en viel in een knollenveld achter Café Rijken (nu café Wessel) aan de Wesselseweg. Meester Voerman van de School met de Bijbel, heeft nog kort met de piloot gesproken en hoorde nog zijn naam en leeftijd voor hij aan zijn verwondingen overleed. In ongeveer 1950 heeft de moeder van de piloot Kootwijkerbroek bezocht om onder andere bij molenaar Brons meer informatie over het verongelukken van haar zoon in te winnen.

-Op een zondagmiddag liep ik op de Kapweg en ontstond er heel hoog boven me een spannende z.g. dogfight tussen een Duitse en een Engelse jager. Ze draaiden volgens mijn herinnering minutenlang in een heel kleine cirkel kort achter elkaar rond en af en toe hoorde ik het schieten en zag ik kleine rookwolkjes uit het achterste vliegtuig komen. Na meerdere rondjes kwam het voorste aangeschoten Duitse vliegtuig al schroevend schuin naar beneden en bleek later te zijn neergekomen aan de Garderbroekerweg, dicht bij Voorthuizen.

-Van vrijwel recht boven ons werd door een Engelse jager een van de vliegtuigen uit een grote groep zeer laag vliegende Duitse bommenwerpers neergeschoten. Dat was op 1 januari 1945 toen ze op weg waren om de haven van Antwerpen, in handen van de geallieerden, te bombarderen. Het aangeschoten Duitse vliegtuig, een Messerschmidt, stortte kort daarop neer in het Schaffelaarse bos.

-Tegen het eind van de oorlog vlogen vrijwel dagelijks grote groepen Amerikaanse bommenwerpers in dichte formaties overdag over Nederland, richting Duitsland. Als ik er aan denk, hoor ik nog het zware golvende gebrom.

Het moet in de zomer van 1944 zijn geweest dat er boven Soesterberg één van een formatie van circa tien door het Duitse afweergeschut werd geraakt, in brand vloog en neerstortte. De rest van het eskader vloog onverstoord verder, maar boven vliegveld Deelen werd er al een tweede van neergehaald. De verliezen aan vliegtuigen en bemanningen waren voor de Amerikanen soms erg hoog.

De Engelse bommenwerpers vlogen meestal ‘s nachts en dan gebruikten de Duitsers wel zoeklichten maar de trefkans bleef dan kennelijk veel lager dan overdag.

Na de bevrijding

Na de bevrijding werden er bij de molen in Kootwijkerbroek en elders weilanden gebruikt voor de lichte vliegtuigjes van de verkenners. Op de dag van de bevrijding, 16 april, heb ik  echter geen verkenningsvliegtuigjes gezien. Ook vestigden de Canadezen een commandopost op de heerd bij Van de Bor en werd op enige afstand een kanon opgesteld bij Henk Malestein aan de Kapweg, met hoge stapels kisten vol granaten er naast. In het weiland voor de boerderij van Van de Bor werden een aantal zoeklichten met generatoren opgesteld die ’s avonds in westelijke richting vlak over de grond schenen om door verstrooïng in de lucht tot op grote afstand hun troepen bij te lichten.

De ordonnansen reden met jeeps en op motoren af en aan en er werd in diverse richtingen een net van telefoondraden aan palen en bomen geknoopt. Toen Bertha van de Bor een keer op het huisorgel, dat in een hoek op de heerd was blijven staan, het lied: “O dierbaar plekje grond” speelde wist ze niet dat dit dezelfde melodie had als het Engelse volkslied. Ze was dan ook stomverbaasd dat alle op de heerd aanwezige Canadezen in de houding sprongen.

Het zal duidelijk zijn dat ondanks dat het oorlog was deze tijd voor jongens van onze leeftijd een enerverende tijd was.

Gert Jan van Elten, Voorthuizen.

Naschrift voor het artikel over de bevrijding in Oud Barneveld nr 85 van mei 2008:

Officieel zijn de Canadezen op zondag 15 april 1545 niet verder dan tot Otterlo gekomen.

Maar toen ik mevrouw van Beek op Gelkenhorst een exemplaar van Oud Barneveld met mijn verslag van de bevrijding bracht, zei ze weer dat de Canadezen al op zondagavond 15 april door haar man bij hen op het erf van de boerderij waren gezien. Haar man had gezegd:”Dat zijn geen Duitsers, dat zijn Engelsen”. Even later hadden er achter de boerderij weer Duitsers gelopen en hadden tegen de heer van Beek erg vervelend gedaan.

Op zondag 15 april stond er, ook voor Canadese verkenners vanaf Gelkenhorst duidelijk zichtbaar, namelijk een Duits kanon op de oprijlaan van de buren, slechts een paar honderd meter in de richting van Barneveld. Dat moet de reden zijn geweest  dat de volgende dag de tankcolonne kort voor Gelkenhorst is afgebogen in de richting van het Garderbroek. Omgekeerd moeten de Duitse militairen de Canadese verkenners op boerderij Gelkenhorst hebben zien lopen en zijn ze komen kijken waar die waren gebleven. Pas de volgende dag was er een vuurgevecht uitgebroken dat werd gewonnen door de Canadezen want ze hadden het Duitse kanon met ongelooflijk veel geluk precies in de loop getroffen waardoor het was ontploft en er tevens veel slachtoffers onder de Duitsers waren gevallen.

Op mijn vraag aan Mevrouw van Beek: Hoe weet u zo zeker dat ze er al op zondagavond waren en niet op maandagavond, antwoordde ze: “Dat weet ik omdat de knechts op zondag vrij waren en mijn man en ik zelf moesten melken”. Daarmee staat nu ook voor mij vast dat de Canadese verkenners al op zondag tot zo dicht bij Barneveld waren gekomen. Gezien de grote afstand van Otterlo tot Gelkenhorst bij Barneveld is dit interessante detail stellig ook voor de geschiedschrijving van belang.

Haar zoon Henk vertelde me nu hoe volgens zijn vader het gevecht was verlopen.

Al vanaf ongeveer drie uur in de namiddag mocht de heer van Beek van de Canadezen de koeien, die in het weiland.aan de westzijde van de boerderij liepen, al niet meer gaan halen om te worden gemolken. Een groepje Canadese tanks had zich aan de oostzijde van de boerderij, dus voor de Duitsers niet zichtbaar, verzameld. De Duitsers hadden blijkbaar nog wel geprobeerd de boerderij in brand te schieten maar een of meer granaten waren dwars door beide rieten dekens gegaan en niet ontploft.

Plotseling waren de tanks allemaal tegelijk om de hoeken van de gebouwen en hooibergen tevoorschijn gekomen en hadden vrijwel tegelijk op het Duitse kanon geschoten met het genoemde gevolg.

Henk van Beek wijst op de door de tank beschadigde muur en gemetselde lekdorpel van stalraampje nr.3  boven de gierput van de schuur.

 

Eén tank die nog achter het huis over de gierput naast de boerderij was gereden was er met één van de rupskettingen doorheen gezakt maar kwam er aan het eind van de put toch weer uit. Daarbij werd ook de muur beschadigd en een stuk uit de vensterbank van een stalraampje gebroken. Zie foto.